Vorige zondag liep ik voor de eerste keer 20 kilometer. 20,4 om precies te zijn. Zomaar. Dat het wel ok zat met mijn conditie wist ik eigenlijk wel. Maar dat getal, die 20, dat leek zoiets mythisch.
De dag voordien kocht ik nieuwe loopschoenen. Dat was nodig: mijn oude paar viel zowat uiteen. In de loopschoenenwinkel moest ik de loopband op, zo gaat dat daar. (‘Hé, hé, hier blijven!’, lachte de vriendelijke man van de winkel toen mijn loopje niet helemaal synchroon bleek met het ingestelde tempo.)
Zondag dan. Nieuwe loopschoenen, loopbroek, ipod vol muziek, licht maar stevig ontbijt: check.
Dat begon vlot. En dat bleef ook vlot gaan. Na een halfuur had ik wel al spijt van de trui die ik aanhad, want in de zon was het warmer dan verwacht. (Uit de zon ook, trouwens). Na kilometer 13 begon ik te twijfelen. Voelde ik me niet wat moe? En had ik geen verschrikkelijke dorst? Kon ik niet gewoon een stuk van m’n route inkorten en terug naar huis lopen? Net op dat moment begon met ‘Be above it’ en daarna ‘Endors toi’ Tame Impala’s fantastische plaat ‘Lonerism’. Opeens was ik niet meer moe en liep ik, wat zeg ik, zweefde ik verder. Tweede adem: check!
Die schoenen deden het prima. Die benen ook. Om nog maar te zwijgen van de longen en het hart. En opeens kwam dat mythische getal, twintig, echt in het vizier.
Opmerkelijk: geen echte vermoeidheid, geen pijnlijke benen of knieën. Wel: een belachelijke smile op mijn gezicht waardoor ik minstens één voorbijganger heb doen glimlachen. (Check!)
Twintig komma vier, en ik stond weer voor mijn deur. 1 uur en 45 minuten onderweg geweest.
Fraai was dat! En vooral: meer van dat!